Hen, hun en de Hunnen

Wanneer zeg je hun en wanneer hen? Nederlanders weten het ook vaak niet en dan zijn er ook nog verschillende 'hunnen'. Er zijn zelfs Hunnen, maar een grapje daarover als je 'hen' en 'hun' uitlegt, maakt het niet makkelijker.

De hunnen

1. Het bezittelijke hun: zij wonen in hun huis; zij houden van hun dochter;

2. Hun als persoonlijk voornaamwoord. Dan betekent hun: 'aan hen'. Ik geef hun een compliment. In dit geval zou je ook kunnen zeggen: Ik geef aan hen een compliment.

'Hun doen', 'hun spelen met de ruit naar voren op het middenveld' is niet correct. Hun is nooit het onderwerp van de zin, maar je hoort het wel heel vaak in de spreektaal.

Persoonlijk voornaamwoord 'hun' grammatica

Iets meer vanuit de grammatica bekeken: hen is het lijdend voorwerp (direct object) en hun het meewerkend voorwerp (indirect object). Als er een voorzetsel voor komt te staan, is het altijd: hen. Voor hen, met hen en aan hen. Ingewikkeld omdat 'voor hen' en 'aan hen' in de zin meewerkend voorwerp zijn en toch niet met 'hun' worden geschreven.

Voorbeelden
  • Ik heb hun lesgegeven. 'Hun' is hier het meewerkend voorwerp
  • Ik heb aan hen lesgegeven. 'Aan hen' is meewerkend voorwerp en toch staat er 'hen' omdat er en voorzetsel voor staat.
  • We hebben hen verslagen met voetbal. 'Hen' is hier het lijdend voorwerp
  • We hebben met hen gevoetbald. Er staat er een voorzetsel voor, dus 'hen'