Over gedichten moet je niet te veel schrijven. Lekker lezen en naar luisteren in je hoofd. Vaak staan er vondsten in, zoals de eerste regel in Menno Wigmans Spleen, die ik las in oktober:
Oktober is het Irkoetsk van het jaar.
Hij schreef ook voor overledenen zonder naam en zonder bekende nabestaanden. Mooi.
Dit is mijn dag
Vanochtend werd ik wakker in een droom
van iemand die een huid van vlees bewoont.
Ik kon niet vluchten, ik was geen Tsjwang Tse
die had gedroomd dat hij een vlinder was
en zich bij ochtendlicht afvroeg of hij,
Tsjwang Tse, gedroomd had een vlinder te zijn
of dat de vlinder droomde als Tsjwang Tse
te ontwaken, nee, ik was een mens,
een taai skelet met tweeëndertig tanden,
twee handen en een tragisch intellect
dat met een angst voor klokken was behept.
Maar langzaam, bijna heilig, stond ik op,
gaf mijn gezicht een hand en ritste mijn
gedachten dicht. Dit is mijn dag, wist ik.
Hier lonkt een spiegel naar verwonderd licht.
Daar breekt een vlinder uit. En dat ben ik.